Terreinrijden Noord-Pakistaanse stijl
Bastienne Wentzel


Met twee Hollandse auto's gaan we op pad vanuit Islamabad, de hoofdstad van Pakistan. Een Landrover 110 vergezelt onze trouwe LandCruiser op deze tocht door het ruige terrein van noord-Pakistan. We laten het wat saaie begin van de Karakoram Highway links liggen en nemen een short cut via de onverharde wegen van de Kaghan vallei. We weten nog niet dat deze toeristische route ons uiteindelijk vijf dagen zal kosten.

Een eerste verrassing doet zich voor bij het vakantiedorp Murree: de weg naar Abbottabad is de vorige dag vernietigd door een modderstroom. We moeten een stuk terug en een omweg maken. Tegen de avond zijn we in en ander bergdorp waar rijke Pakistanen vakantie houden: Bhurban. We lopen diverse hotels af maar worden steeds geweigerd. Reden: het is gevaarlijk in Bhurban voor toeristen en men heeft geen bewaking. We begrijpen er niets van en parkeren de auto's voor de ingang van een legerbasis en 'kamperen' naast de twee kanonnen bij de poort.

“Maybe problem”
De volgende dag vroeg op en verder richting Muzaffarabad, alwaar we de geplande route weer kunnen oppakken. De tweede verrassing: bij de brug van Kohala worden we tegengehouden. Door het gebrekkige Engels van de agenten wordt pas langzaam duidelijk wat er aan de hand is. Door de omweg vanwege de geblokkeerde weg zijn we in Kashmir beland. Vanwege het militaire conflict met buurland India is dit ietwat instabiel territorium en verboden voor niet-Pakistanen. Vandaar dat de hotels zo moeilijk deden in Bhurban! In het kader van kastjes en muren stuurt de agent ons terug richting de geblokkeerde weg. Pas na een uurtje aandringen krijgen we twee agenten mee in de auto die ons helpen binnendoor over steile onverharde paadjes op de juiste route te komen.
Dan zijn we eindelijk bij de Kaghan vallei. Een ingenieur van het leger - de wegen worden in Pakistan door het leger onderhouden - wijst ons een idyllische kampeerplek naast een riviertje. De volgende dag bereiken we het bergmeer waar we eigenlijk op dag één al hadden willen uitkomen. Het Saiful Muluk meer ligt op 3200 meter en wordt omringd door pieken van ruim vijfduizend meter. Prachtig! Zelf doen we een poging om naar de vierduizend te wandelen, maar volgens de GPS blijven we steken op 3978 meter. Na twee nachten bij het meer rijden we terug naar de hoofdweg, die overigens ophoudt een weg te zijn. De lokale bevolking noemt het pad dat verder gaat een jeeproad. Zou dat een probleem voor ons zijn? "Maybe problem", melden ze ons, en vertellen dat onze wagens wel erg groot zijn voor dit "little bit dangerous" pad. De Pakistanen zelf rijden hier met kleine Jeep Willy's. We weten dan nog niet dat Pakistanen doorgaans nergens een probleem van maken. "No problem" is het antwoord op de meeste vragen. "Maybe problem" betekent dat je serieus in de penarie zit, en "little bit dangerous" staat garant voor doodsangsten.
Eerst is het pad nog eenvoudig, maar als we bij een splitsing de makkelijk uitziende tak vervolgen worden we teruggestuurd: de weg naar Chilas (aan de KKH) is het steile pad de berg op... Het pad is spectaculair maar zenuwslopend: links van de auto de rotswand met uitstekende rotspunten, rechts de rand van de loodrechte afgrond. Uitstappen kan niet meer: aan de kant waar de deur wél open kan stap je regelrecht de diepte in. De bochten blijken inderdaad te krap voor onze lange auto's. Diverse keren moeten we steken op het smalle rotspaadje, waarbij met de bumper rotsen moeten worden weggeduwd en stenen onder de wielen de afgrond inslippen. Je hart kan je op dergelijke momenten tot in je kleine teentjes voelen kloppen. Dit leren ze je niet op de cursus terreinrijden...

Thee en dynamiet
Na het steile rotspad is het feest nog niet over. In het dal is het pad weggespoeld en daarom moeten we door de droge rivierbedding rijden. Het wordt een half uur manoeuvreren om keien van tientallen centimeters. Soms raken we ze met de bodem van de auto hetgeen een onaangenaam geluid geeft. We vertrouwen op de stalen platen die de versnellingsbak en dieseltank beschermen.
Na deze proeve komen we eindelijk in een dorpje. Het is een Afghaans vluchtelingenkamp, opgezet bij de Russische inval in 1980. We kopen wat brood en praten met de passagiers van een afgeladen Jeeptaxi die ook pauzeert. Een van de passagiers is een chef wegwerker. Hij adviseert ons vanaf hier het nieuwe pad te volgen dat hij en z'n team aan het uitblazen zijn. Hij rijdt met ons mee in de auto om de weg te wijzen. Het is al het einde van de middag als we bij het wegwerkerskamp aankomen. We hebben acht uur gedaan over 80 km! In het tentenkamp drinken we chai (zoete melkthee) op de bedden en tussen de dozen dynamiet. De wegwerkers verblijven zes maanden per jaar op deze desolate plek op 3677 meter. Het is te laat om verder te rijden en dus overnachten we bij het kamp.
De volgende dag vervolgen we de vers uitgeblazen weg. Op vele plaatsen moet het nog glad gebulldozerd worden, maar het pad is tenminste een meter of drie breed. Na het kamp moeten we eerst steil omhoog richting de pas van 4300 meter. De auto's kunnen niet acclimatiseren en snakken dus naar lucht. Snelheid maken op het hobbelige rotspad is toch niet mogelijk dus een probleem vormt het vermogensverlies niet echt. Na de pas wordt de weg beter en komen we in een groene vallei. We zetten hier een lifter af en als we bij de Karakoram Highway zijn aangeland stapt de chef wegwerker uit die ook was meegereden. Eindelijk weer asfalt! In slechts twee uur rijden we de laatste 150 km naar Gilgit, de hoofdstad van de regio.

Deosai Plains
De tocht door de Kaghan vallei smaakt duidelijk naar meer. Op aanraden van de vriendelijke hotelhouders van het Madina Guesthouse in Gilgit besluiten we nog een tocht te maken met de twee auto's. Het moet Deosai Plains worden, een hoogvlakte aan de oost-grens van Pakistan. Via een gewone weg rijden we in een dag naar het plaatsje Skardu. Vanuit daar gaat het steil omhoog naar 4000 meter, de hoogte van de Deosai Plains. Men had ons wel vergeten te melden dat deze toegangsweg eigenlijk nog niet af is, en dus heel steil en smal! Met wat kunst- en vliegwerk geleerd op de tocht door de Kaghan vallei komen we zonder kleerscheuren boven op de Ali Malik pas aan.
Bij het kiezen van de overnachtingsplek op de pas houden we al rekening met een startprobleem: de voorgloeibougies van onze auto zijn stuk. Drie van de vier om precies te zijn, en inderdaad, we hadden reserve-exemplaren mee moeten nemen. Een koude start zou wel eens onsuccesvol zou kunnen zijn. Een heuveltje moet zorgen voor de benodigde rolsnelheid. En zo'n heuveltje op 4153 meter is ook leuk voor de uitzichten. 's Ochtends geeft een laagje ijs op de motorkap aan dat het wel eens lastig kan worden. En inderdaad: honderd meter de heuvel afrollen geeft niet het gewenste resultaat. Dit tot grote vreugde van onze reisgenoten. Hun Landrover, berucht om z'n 'altijd stuk' reputatie moet nu de LandCruiser, beroemd om z'n 'nooit stuk' reputatie, aanslepen. Een foto waard voor het Landrover clubblad. Het aanslepen gaat overigens soepel en een tiental meter is voldoende om de koude dieselmotor te laten aanslaan. We kunnen op pad.

Autopech op 4100 meter
Na amper vijf minuten rijden begint onze motor echter te haperen en met een pluim blauwe rook uit de uitlaat geeft de motor de geest. We kunnen nog een keer starten, maar met veel gepruttel en blauwe rook slaat de motor snel weer af. Daar sta je dan op 4100 meter in de ijle lucht, 50 km off-road van het eerste serieuze dorp.
Vanwege de blauwe rook inspecteren we eerst de olie, maar daar is niets mis mee. Het lijkt er vooral op dat er meer lucht dan diesel in de cilinders gespoten wordt. Zou het inspecteren van de voorgloeibougies een luchtlek veroorzaakt hebben? Uitgesloten. Het handmatig pompen en ontluchten van de brandstoffilter geeft weinig stromende diesel en dus plaatsen we een nieuw dieselfilter. Dit helpt echter niets, het nieuwe filter krijgen we niet eens volgepompt. De brandstofpomp zelf dan maar ontluchten. Ook hier pompen we alleen maar lucht rond, dus de aanvoer van diesel moet toch echt eerder gestokt zijn. De waterafscheider kortsluiten - geen verbetering. Alle slangen ogen dik in orde. Kortom, het probleem lijkt te zitten vóór het motorblok.
We vullen een lege Fanta-fles met diesel en hangen de brandstofslang hier in. Het brandstofsysteem ontluchten, starten en... vroem! De motor loopt als een zonnetje en gezapig lurkt onze viervoeter aan de fles Fanta. Er is maar één conclusie mogelijk: het probleem zit in de tank. Misschien blokkeert vuil de opening. Lucht blazen in de tank via de brandstofleiding heeft echter geen effect. Aan de doorzichtige pvc-slang die we gemonteerd hebben in plaats van de zwarte brandstofslang zien we dat er geen brandstof vanuit de tank komt. Het lijkt goed mis met de tank.
Als we beginnen met nadenken hoe we de auto kunnen laten rijden gevoed vanuit een jerrycan herinnert onze reisgenoot zich opeens iets gelezen te hebben over het rijden op hoogte. Door afkoeling en een strak sluitende tankdop kan er onderdruk, vacuüm, ontstaan in de tank waardoor de brandstofpomp geen brandstof meer kan aanzuigen. We draaien de dop los en inderdaad: Pssssshhhh, klinkt het. We starten de motor en door de pvc-slang kunnen we zien dat keurig netjes brandstof uit de tank wordt gezogen. Ruim twee uur zijn we bezig geweest met het zoeken naar deze knullige oorzaak: een te goed afsluitende tankdop!
De rest van de tocht verloopt gelukkig zonder problemen. We krijgen nog wat doorwadingen aan onze broek en maken fantastische foto's op de beruchte hangbrug midden op de hoogvlakte. De toeristenorganisatie van Pakistan heeft posters die in elk hotel hangen. Eén daarvan verbeeldt een oude LandCruiser rijdend op dé hangbrug over een wilde rivier. De poster wordt gebruikt als lokkertje door de reisbureaus. Zij bieden 'jeep-safari's' aan: lekker een paar dagen per jeep door de bergen crossen. Wij zijn de gelukkigen die met eigen auto die tocht konden maken en we zijn blij dat we tenminste zelf achter het stuur zaten. Als je de rijstijl van sommige Pakistaanse chauffeurs ziet...

Dit artkel is gepubliceerd in 4WD Automagazine no. 3 - 2005