Zand, zout en zee
Bastienne Wentzel


De islamitische wereld met haar enorme gastvrijheid heeft ons voor zich gewonnen. Tijdens onze reis door Azië met de LandCruiser hebben we zoveel aardige en gastvrije mensen ontmoet! Er is ook wel een nadeel, en dat treft dan vooral dames. Het bedekken van armen en benen en soms het hoofd is standaard, ook bij warm weer, zodat lekker zwemmen in badpak uitgesloten is.
Het strand in zuid Jordanië, bij Aqaba, schijnt een plek te zijn waar dat wel kan. Ook in Libanon, waar éénderde van de bevolking christelijk is, zijn de normen en waarden wat minder strikt. We gingen op zoek en vonden behalve goede stranden nog veel meer moois.

Aangekomen in Aqaba, zuid-Jordanië, vinden we al snel de National Tourist Camping, een kilometer of tien buiten de stad. Aardige plek met wat hutjes en een zanderige parkeerplek waar we als overlanders mogen staan. We planten de auto neer en graven de zwemkleren uit. Het lijkt er inderdaad op dat de lokale bevolking wel gewend is aan blanken in badpak, er wordt niet al te veel gestaard. Snakkend naar een beetje zon, zee en zand rennen we meteen het strand op. Koud! We waaien bijna weg en het zeewater is nog niet opgewarmd. We gaan toch het water in met de snorkels en het is niets teveel gezegd: het koraal en de vissen zijn er prachtig. Hier komen we nog eens terug als het warmer is!

Spelen in het zand
Eén van de dingen die nog ontbrak op onze 'wereldreis naar Azië' was een potje serieus woestijnrijden. Dat willen we gaan goedmaken in Wadi Rum, zo'n 30 km ten noorden van Aqaba. Daarvan wordt gezegd dat, hoewel klein, het toch één van de mooiste stukjes woestijn ter wereld is. We slaan proviand in voor een paar dagen en rijden op de GPS dwars door de woestijn. Als we het gebied dat Wadi Rum wordt genoemd dicht zijn genaderd zien we een verandering van het landschap. De wat saaie rotsen groeien uit tot mooi gevormde bergen in alle kleuren rood en geel. Dit moet het zijn!
In het plaatsje Wadi Rum zijn een hotel en een te duur restaurant voor sjieke toergroepen. Er zitten een paar jonge Japanners die een spiksplinternieuwe Landrover Discovery hebben gehuurd. De armere toeristen moeten het doen met de veel sterkere LandCruiser BJ45's, waarvan zo ongeveer alles gestript is behalve het stuur, gaspedaal en achterbak. De chauffeur van één van deze auto's, een jochie van een jaar of twintig, zegt dat hij het liefst met de LandCruiser rijdt. 'Die Landrovers gaan steeds kapot, mijn karretje rijdt al jaren zonder problemen.' En hij draait nog maar weer eens een bout vast. Bij het mini-winkeltje kunnen we drinkwater tappen en wat vers brood inslaan. We vragen nog eens na of we met onze eigen auto wel overal heen mogen, maar dat is geen probleem. 'Jullie zijn met die witte auto, toch?' vraagt de winkeleigenaar. 'We hadden jullie al zien aankomen gisteren, door de woestijn.' Je kan hier ook niet ongezien binnenglippen...
Gewapend met een eenvoudige kaart en de GPS gaan we rijden richting de 'Sand dunes'. We zijn leken op gebied van woestijnrijden maar willen dit toch wel eens risicoloos proberen. We hebben de grootste lol met een heuveltje van tien meter. Eenmaal boven gekomen besluiten we de LandCruiser maar te laten staan waar íe staat en een kampvuurtje te maken van de struiken. Dit is overigens geheel legaal en geen probleem voor de vegetatie. Er is heel veel dood hout in Wadi Rum met dank aan de rotsige bergen waar in de kloven bomen groeien. Zonsondergang kijken, potje koken op het vuur, doodse stilte en een heldere, donkere sterrenhemel. Voor ons kan Wadi Rum niet meer stuk.
De volgende dagen voltrekken zich grotendeels op dezelfde manier: we kiezen een bezienswaardigheid uit op de kaart, crossen er dwars door de woestijn naartoe, vinden een mooi kampeerplekje en genieten van de zonsondergang. Zo willen we onder andere naar de Rock Arches, natuurlijke bruggen van rots. De sporen in het zand die we volgen kloppen grotendeels met de kaart, de GPS vertelt ons dat we de juiste afstand in de juiste richting hebben gereden. Maar geen Arch te bekennen. Als we wat vertwijfeld om ons heen staan te kijken stopt er een hele oude terreinwagen met vier toeristen en een Jordaanse chauffeur. Een Japanse toerist stapt uit en begint zonder ook maar iets als 'hallo' te zeggen onze auto te filmen.'Zoeken jullie de Rock Arches?' grijnst de chauffeur naar ons. 'Eehm, ja.' 'Kijk, daarboven!' is zijn triomfantelijke antwoord. En inderdaad, een paar honderd meter boven ons zien we een boogje op de top van een berg. 'Een uurtje klimmen,' meldt hij nog en ze stuiven weer weg. Te ver, concluderen wij, en rijden achter ze aan.
De laatste avond in Wadi Rum rijden we naar 'Sunset Point' Er zijn een aantal nomadenkampen in de buurt gebouwd waar groepen toeristen kunnen overnachten. Deze zijn nu verlaten en wij kunnen ons installeren op het allerbeste plekje: een verhoging vlakbij het kamp met uitzicht over de vlakte onder ons, gericht op het westen voor de optimale zonsondergang. Ver onder ons maakt een groepje met een tv-camera opnamen in het lage zonlicht. Tegen de tijd dat het echt mooi wordt zijn ze weer weg en hebben wij de woestijn voor ons alleen. Sunset Point doet z'n naam eer aan.

Zout
Als we ons eindelijk los weten te rukken uit de greep van de woestijn gaan we weer naar water toe: de Dode Zee. Het sjieke privé-strand Amman Beach is niet goedkoop maar in ieder geval schoon en niet al te druk. Hier blijkt nog wel de conservatieve moraal te heersen: op het moment dat er blanke dames in badpak het water in gaan staan er ineens dertig Jordaanse tienerjochies omheen. Ze duikelen en spelen en raken in het voorbijgaan 'per ongeluk' de arm van de westerse vrouwen. Hun eigen zussen en moeders zitten in lange zwarte jurken en met hoofddoeken om onder een palmboom toe te kijken. Toch wil ik het extreem zoute water in om te voelen hoe je daarop drijft. Erwin is gelukkig erg goed in z'n rol van boze en beschermende echtgenoot, zodat de jochies op een afstand blijven. Het drijven gaat prima, zwemmen is praktisch onmogelijk en na een kwartiertje is lol er wel af.
We mogen ons tentje op het strand opzetten en blijven slapen, de LandCruiser moet helaas op het parkeerterrein blijven. Dat betekent koken in de auto, dan met alle prut en prak naar het strand en het daar opeten. Het terrein is inmiddels verlaten en we krijgen een prachtige privé-zonsondergang met uitzicht op de stadslichten van Jerusalem. 's Avonds horen we op de radio dat er een Hamas-leider is neergeschoten en men onlusten verwacht in Jerusalem. Het blijft gelukkig rustig, anders hadden we de bombardementen live kunnen zien...

Dan maar zonder auto
Het onbekende Libanon lonkt. Volgens de verhalen is Libanon prachtig, vooral de Moeder aller Romeinse Ruïnes, de tempels van Baalbek. Maar van mede-reizigers hebben we ook gehoord dat bij wet personenauto's op diesel verboden zijn - vanwege het milieu. Terug in Syrië besluiten we de auto in Damascus te stallen en een buskaartje naar Beirut te kopen. Als we niet mét auto Libanon kunnen bezoeken, dan gaan we maar zonder. Maar zo makkelijk gaat dat niet merken we. Bij de Syrische grens bekijkt de douanier Erwins paspoort eens grondig en vraagt: 'Waar is je auto?' Oeps. De auto? Die staat in Damascus... 'In dat geval mag je Syrië niet uit, want dan laat je je auto illegaal achter. Je mag 'm wel gaan halen en hier zolang stallen.' Tja. Er zit niks anders op dan weer terug te gaan. De aardige douanier biedt ons nog wel aan een lift terug naar Damascus te regelen, wat we graag aanvaarden.
Het lijkt simpel: we halen gewoon de auto op en gaan alsnog naar Beirut. Dat is voor ons vervelender dan het lijkt, aangezien wij de Syrische customs bij binnenkomst in het land hebben gemeld dat onze auto op benzine rijdt (zie Deel 1 over Syrië). Zo konden we voorkomen dat we de extreem dure dieseltax van $100 per week moesten betalen. Het staat dus een beetje gelijk aan financiële zelfmoord om diezelfde auto een week bij de Syrische customs te parkeren terwijl wij in Libanon rondbanjeren. Bij de Syriërs kunnen we dan immers niet meer met het verhaal aankomen dat onze auto op benzine rijdt. Hebben ze mooi de tijd om die 'benzine'auto eens goed te bestuderen en ons bij terugkomst alsnog aan te slaan voor de dieseltax. We kiezen daarom een andere grensovergang waarvan we weten dat de twee posten gescheiden worden door tien kilometer niemandsland. Het plan is om zo snel mogelijk met een pokerface de Syrische douane te passeren en vervolgens de auto te parkeren bij de Libanese post. De meest voor de hand liggende oplossing - de Libanezen ook maar iets over benzine op de mouw spelden - proberen we nog even, maar gaat zoals verwacht niet op. De Libanse douaniers weten, blijkbaar in tegenstelling tot de Syriërs, heel goed hoe een dieselmotor klinkt en eruit ziet. Na een blik onder de motorkap vallen we door de mand.
De opzet slaagt evenwel, we mogen met achterlating van de Cruiser het land in voor een bezoek van bijna twee weken met openbaar vervoer. We bezoeken de prachtige ruïnes van Baalbek. De grootste tempel die ooit in het Romeinse rijk heeft gestaan stond hier. Hij is helaas grotendeels gesloopt door diezelfde Romeinen toen het Christendom de staatsgodsdienst werd in het Romeinse rijk en de aanbidding van meerdere goden in tempels verboden werd. De zuilen zijn er nog: meer dan twee meter in doorsnee en maar liefst 23 meter hoog. De kleinere tempel van Bacchus staat er nog wel en is in zeer goede staat. Zelfs een deel van de stenen plafonds ligt nog op z'n plaats. Het zijn zeker de meest indrukwekkende Romeinse ruïnes die wij gezien hebben.

Meer zee?
Hierna blijven we een paar dagen in Beirut. Het is verbazingwekkend wat voor moois die Libanezen van hun stad hebben gemaakt. Het hele centrum is tijdens vijftien jaar burgeroorlog in puin geschoten, maar vanaf 1990 is de wederopbouw in Beirut snel en stijlvol aangepakt. Het centrum oogt als een rijke Mediterrane stad waar de upper class kan shoppen en dineren. Klasse. Helaas zijn de stranden waar het rijke Libanon vroeger beroemd om was niet meer wat ze geweest zijn. De meesten die wij bezoeken zijn erg vuil en de voorzieningen zijn totaal verwaarloosd. Afgezien daarvan liggen ze ook niet op de meest idyllische plaatsen. Langs de hele kust van Libanon ligt een drukke weg waarlangs praktisch elke meter is volgebouwd met hoogbouw. Het zal nog wel even duren voordat het land z'n naam als luxe toeristenbestemming weer kan waarmaken.
Na een dag of tien rondtoeren per bus beginnen we de LandCruiser een beetje te missen. We gaan terug naar de grenspost waar we hem hebben achtergelaten. De route terug naar de grens is er één van veel bussen en taxi's wisselen: van Tripoli naar Beirut, binnen Beirut van het noordelijke naar het zuidelijke busstation, dan een minibus richting Baalbek die halverwege door de politie van de weg wordt gehaald omdat dit... jawel... een dieselwagen is! Andere minibus naar Baalbek, in Baalbek een shared taxi naar Al Qaa die vervolgens de grootste moeite doet om politieposten te vermijden... want... het is een oude diesel Mercedes! Het verbod op dieselauto's wordt serieuzer genomen dan we ooit gedacht hadden. De procedure van Libanon verlaten bestaat vooral uit het weer rijklaar maken van de auto. Het stempelen van de paspoorten is in een handomdraai gebeurd. Voor we wegrijden bedanken we uiteraard de Libanese douanebeambten die persoonlijk komen informeren of alles naar wens is met de auto. Waar in Europa kan je zonder problemen een volgepakte auto veilig en kosteloos een week achterlaten?

Deel 1 van Reizen in het Midden Oosten: Kamperen tussen de Romeinse zuilen in Syrië

Dit artikel is gepubliceerd in 4WD Automagazine no. 6 - 2005